‘Voila.’ Rechts van mij werd een bordje op tafel neer gezet met mijn croque-monsieur en mijn café-au-lait. ‘Merci.’ knikte ik bemoedigend naar het serveerstertje. Erg lang moest ze hier nog niet werken.
Vroeger kwam ik hier vroeg in de ochtend, de zaak nét open, gehaast. De sfeer van het cafeetje trok me toen al aan. Ik piepte er langs, at mijn croissant en goot de koffie over in mijn thermoskan, waarna ik gehaast naar mijn werk leek te vluchten.
Nu was dat wel anders. Zo rond half 10 kwam ik hier aan, zette mijn zwarte laktas op het krakende rieten klapstoeltje naast me en viste enige beauty-artikelen uit de vakken en stalde ze voor me uit. Terwijl mijn bestelling werd opgenomen besteedde ik enige aandacht aan mijn uiterlijk waarna ik een voor een mijn spullen weer opruimde. Ik at rustig mijn hier bestelde ontbijtje op, dronk mijn koffie en keek rond. Er waren veel vaste klanten zoals ik, sommigen kwamen op enkele dagen, anderen alle dagen en sommigen alleen wanneer ze iemand in gezelschap hadden.
Klokslag 10 kwam er een studente aangelopen, balancerend op haar hoge hakken over de klinkers van het straatje. Het was het moment waarop ik óf weg ging, óf nog een drankje bestelde.
‘Geen muziek vandaag?’ verbaast keek ze om. Ik wees met mijn vinger langs mijn oor omhoog. ‘Oh, mijn koptelefoon, nee die is stuk.’ Ze kwam vanaf de eerste zomerdag hier nu elke dag en praatte, na een kwartier gezwegen te hebben, vol uit. Zo’n meisje met idealen, hakken en een smartphone, zo’n meisje.
Ze pakte haar roze zonnebril uit haar tas en plakte er twee beschreven memoblaadjes aan. Ik keek haar even vragend aan maar ze zei niets. ‘Hiermee verander ik de wereld.’ mompelde ze, terwijl ze met haar ogen naar een van de vaste gasten wees. Ik volgde haar blik en keer haar weer vragend aan, maar ze negeerde dat.
Met een piepend geluid sloot ik de deur weer achter me. Vandaag was ze niet gekomen, vandaag had er een bril voor mij gelegen. Voor mij slechts een fotootje van het meisje, maar dan een paar jaar terug. “Des yeux qui font baisser les miens, Un rire qui se perd sur sa bouche” Ik had zelf op het idee moeten komen. Opbeurende teksten. Daarom kwam ze elke dag. Ze zag de mensen zoals ze waren, luisterde naar hun gesprekken. Haar was het niet te doen geweest om de aandacht. Het was haar realiteitszin die ze overbracht op anderen. Een roze bril om niet meer op te doen. Eén tekst. Voor iedereen iets anders.
Maar toch. Eén tekst. Ik wild dat ik dat kon. Ik lag in bed, gestopt de dagen te tellen. Het levensritme zat er nog in, maar elke avond lag ik hier weer. De scènes speelden door mijn hoofd, hele conversaties met mensen die er toe deden, die naar me luisterden alsof ik briljante ideeën had, mijn anonimiteit respecteerden.
Ik wachtte op de wekker die af zou gaan, nog eenmaal in mijn wereldje kruip ik, om er ruw weer uit getrokken te worden. Vandaag was ik weer mezelf, anoniem omdat ik mijn mond niet open zou trekken. Misschien daarom die tekst. Hij zou het niet weten als ik mijn mond niet open zou trekken, maar het ging niet om hem. Het ging om alles wat ik wilde bereiken.